De speakers van de botsauto's

Hard

Muziek moet hard, toch? Natuurlijk, af en toe moet muziek hard. Je kon een koptelefoon opzetten of een transistorradio tegen je oor drukken tot het pijn deed, maar dat was toch niet hetzelfde. Dan kon ik nog niet meezingen, want iedereen hoorde dat het vals was. Toen ik 15 was, hoorde je de muziek nergens zo hard als uit de speakers van de botsauto’s, met Jouster Merke.
We spraken af om op zaterdagmiddag even te gaan kijken. Van mijn moeder kreeg ik nog een rijksdaalder extra zakgeld. Willem kocht meteen een zak patat, dus deed ik hetzelfde. Daarmee slenterden we langs de Rups en de Tachtig in de Bocht. De Dikke Dames waren nog gesloten. Achteraan bij de botsauto’s bleven we hangen. Kijken naar de meisjes en luisteren naar top40-plaatjes, die hááárd uit de speakers knalden. … I can’t get no!!! – tadada!! – I can’t get no – tadada!! – no satisfaction!! Ik was een verklaard Creedence-fan en Willem was een Who-man, maar hard klonk als goed. Ik had dorst, maar een blikje fris kopen vond ik zonde van mijn geld. Toen we hadden gezien, hoe de stoere jongens met één hand aan het stuur een meisje van het plankier oppikten, besloten we elk vier muntjes te kopen. Maar toen ik eenmaal zat, werd ik bevangen door schroom. Ondanks mijn stoere houding – met Non non rien n'a changé over de speakers – bekroop mij toch de angst om te worden afgewezen, waardoor de populaire meisjes afvielen. Meisjes met een sneu regenjasje of kinderachtig haar liet ik bij daglicht natuurlijk ook staan. Na de eerste ronde stapte een klein meisje op de boarding, waar ik toevallig stopte. Ik wenkte, zoals de grote jongens dat ook deden. Ze kwam en lachte – ze had een beugel – en onder haar opvallende jasje droeg ze een strakke trui, waardoor haar borsten zich levensecht aftekenden. De tweede claxon klonk en er werd een nieuwe plaat ingezet. Kende ik.
‘Band of gold!’, schreeuwde ik.
Meteen werden we van achter geramd – lachen! – en louter omdat mijn rechterarm krampachtig achter haar rug lag, bezeerde ze zich niet. Mijn hand gleed van schrik op haar schouder. Die voelde zacht. Van binnen gloeide ik: …Since you've been gone - All that's left is a band of gold - All that's left of the dreams I hold - Is a band of gold …

Hoe-heet-ze

Dit was het dan. Af en toe een beuk incasseren, af en toe een beuk uitdelen, vooral aan Theo, die de vriendin van Hoe-heet-ze had meegenomen. Willem reed alleen rond en deed of hij mij niet zag. Zou ik straks voorstellen om een suikerspin te halen, of kon dat niet vanwege die beugel? Misschien hield ze ook meer van patat, maar dan moest er ook drinken bij en zoveel geld had ik niet meer. Toen de toeter klonk keek ze me aan.
‘Hoe heet je?’, vroeg ik.
‘… Wiemie!’, dacht ik te verstaan. Was dat een naam?
Terwijl ik op de tweede claxon het volgende muntje erin drukte, sprong Wiemie op en huppelde weg uit mijn leven. Theo zat ook alleen. Ik ramde iedereen die ik kon raken, ook Willem, die verbaasd omkeek.

Op weg naar huis, zong ik halfluid voor me uit: ‘… all that’s left is a band of gold …’
‘Wie was dat?’, vroeg Willem toen we uit de drukte waren.
‘Freda Payne,’ zei ik.
‘Nee gek, die beugel!’, lachte hij.
‘Weet ik niet,’ zei ik, ‘heb je die tieten gezien? Bij elke beuk kwamen ze omhoog.’
‘Had ze nog geen bh om, dan?’, vroeg Willem.
Ik haalde mijn schouders op en vroeg me af, hoe dat precies zat met borsten en bh’s en of ze dan ook bewogen. Volgens mij had hij er zelf geen verstand van. Hij zei, dat hij alleen maar die beugel had gezien en dat hij niet van soulmuziek hield. Maar hij had helemaal niemand opgepikt. Durfde hij vast niet, dacht ik tevreden. Nog weken droomde ik af en toe van Wiemie, dat ik haar na een tijdje weer eens tegenkwam – zij zonder beugel en ik met genoeg geld op zak – en dat ik dan precies wist wat ik moest zeggen. Maar dat is al heel lang geleden.

Band of Gold

Wat nooit over gaat is mijn liefde voor Band of Gold. Wanneer het langs komt op Radio 2 of in een eigen playlist, dan voel ik het weer. Dan denk ik onwillekeurig aan de botsauto’s in de Torenstraat, als metafoor voor de gemiste kansen uit mijn jeugd.
In 1971 was Band of Gold al een jaar oud en van Freda Payne wist ik eigenlijk niets. Ja, ze was zwart en bloedmooi, maar nooit zag ik haar staan in de MuziekExpress, laat staan op de middenposter van de Popfoto. Aan de muur van mijn jongenskamer hingen Creedence, de Stones, George Harrison en Mariska Veres in Hot Pants. Ook leuk natuurlijk. Achteraf gezien had ik het daarbij moeten laten, maar hoe gaat dat? Voor dit verhaal ging ik wat grasduinen in de wereldwijde bibliotheek, en daar las ik dat de opnames een ramp waren. Eigenlijk wilde ze dat liedje helemaal niet opnemen. Zij vond het meer iets voor een bakvis, terwijl ze zelf al tegen de 30 liep. Ronald Dunbar, die met Edythe Wayne als componist te boek stond, sprak toen de legendarische woorden: You don’t have to like it. Just sing it. Die woorden kleven nu ook voorgoed aan dat liedje. Er waren maar liefst 35 takes nodig, voor het er acceptabel opstond. Wist zij veel dat het haar enige internationale hit zou worden. Trouwens, dat liedje staat eigenlijk toevallig op naam van Dunbar en Wayne, want het werd geschreven door het illustere trio Holland-Dozier-Holland. Die hadden besloten eindelijk een eigen label te starten en lagen nog in ‘scheiding’ met Motown, dus konden ze het niet op hun eigen naam zetten. Ook zij hadden niet voorzien, dat Band of Gold hun laatste internationale hit zou zijn.

O, die litanie van Als-Dan.

Bekijk ook...

Bruce Springsteen - Follow that dream

1978: Toevallig was mijn vriend Kees eerst bij de fonotheek langs gereden, toen hij mij opzocht in Noordbergum, waar ik destijds in zonde leefde met de plaatselijke schooljuf. En geheel toevallig had hij Darkness on the edge of town van Springsteen bij zich.

Leon Redbone, artwork

My walking stick - Leon Redbone

Soms denk ik nog wel eens aan die schooljongen uit Zwaagwesteinde. Wat zou er van het zijn geworden? Ik zag hem voor het eerst vanuit het raam van mijn opzichterskeet in de Hollanderwijk ten tijde van de renovatie. Iedere dag liep hij van het station naar de MTS. Eén van de bekende gezichten op straat, maar ik had hem voor een oude man aangezien. Dat was niet zo gek, want hij kleedde zich als een oude man met een lange grijze winterjas en een hoedje. Hij liep ook wat stram en droeg zijn aktetas aan het handvat.

Mac Rebennack, alias Dr John the Nighttripper op VPRO's Piknik

Dr John the Nighttripper: I walk on guilded splinters

In 1971 kende ik drie soorten muziek. De bloemkoolmuziek van mijn ouders. Voor zover ik daar al van hield, hield ik dat angstvallig voor me. De Top40 muziek van Radio Veronica, daar woonde ik in. En dan had je nog de Psychedelische LP-muziek van de Superclean Dreammachine met Ad Visser. Die begreep ik niet helemaal – daar moest je verdovende hasjiesj voor gebruiken – maar het bood een venster op een andere wereld.