Toen ik voor mijn uitvaartrede voor Koos van der Sloot de weg van onze vriendschap terug volgde tot voor het begin, realiseerde ik mij steeds meer hoe vreemd het was dat wij ooit vrienden werden. Achteraf beschouwd is het zelfs een wonderlijke speling van het lot, twee loten om precies te zijn. Ik ben niet iemand die in alle ernst in de sterren gelooft, en Koos al helemaal niet, maar ik denk dat het moment van onze ontmoeting precies op het juiste moment kwam.
Amazonevlinders
Een kwestie
We waren nog maar net op onderweg, toen mijn vriend Kees de dood ter sprake bracht. Dat wil zeggen, het eerste deel van de wandelroute, die hij had voorgesteld, voerde over een smal schelpenpad, waardoor hij achter mij liep te zuchten.
Ik vroeg daarom: ‘Heb je slecht geslapen?’
‘Ja,’ zei hij toen, ‘soms kan ik moeilijk in slaap komen, als ik lig te tobben. Vooral over religieuze zaken.’
‘Vertel!’, riep ik geamuseerd over mijn schouder.
‘Nou ja, ik maak me de laatste tijd geregeld zorgen over de dood en wat daarna komt.’
Ik draaide me meteen om, waardoor hij bijna tegen me opliep en lachte. Nee, er was geen acute aanleiding.
‘En komt daar iets na?’, vroeg ik, toen we weer verder liepen.
‘Ja, dat weet ik dus niet,’ bekende hij, ‘maar soms ben ik bang van wel.’
In de rietkraag langs het meer kwinkeleerden kleine onzichtbare vogeltjes. De wind woelde door mijn haar en ik trok mijn jack uit. Maar dat was weer te koud.
‘En de dood is voor jou dus een religieuze kwestie?’
‘Nee,’ gaf hij meteen toe, ‘maar een leven na de dood wel, toch? Of niet?’
‘Hm,’ zei ik en dacht na. Ik ken veel seculiere mensen, die in een leven na de dood geloven met behoud van je bewustzijn. Vooral omdat het hen leuk lijkt. Geloven is dus niet een strikt religieuze zaak. Omgekeerd kun je ook zeggen, dat alles religieus is, zelfs ongeloof en wetenschappelijk denken.
Een metafoor
Bij de camping werd het pad breder en liepen we weer naast elkaar. De huisjes en caravans waren verlaten, evenals het onstuimig kabbelende meer. Ik bracht een vriend ter sprake, die onlangs was overleden.
‘… ik had hem al een jaar of tien niet meer gezien – omstandigheden, je weet hoe dat gaat – maar dat bericht greep mij behoorlijk aan, dus besloot ik zijn vriendin een brief te schrijven. Met vulpen en frankering, de hele rimram – dat had hij wel verdiend, begrijp je?’
Kees begreep het.
‘Ik schreef dus op, wat hij voor mij had betekend en toen realiseerde ik me, dat hij het was, die ooit op een avond bij een biertje zei: Eigenlijk zouden we een tijdschrift moeten beginnen, waarin we kunnen publiceren wat we maken. Dat was 45 jaar geleden, rond 7 uur, tussen twee sets, in een jongerencentrum in Warga. Hij was bassist in een bandje en ik had beloofd te komen kijken. In geen 100 jaar was ik daar zelf op gekomen. Maar door die opmerking, die hijzelf de volgende dag al weer vergeten was (‘Heb ik dat gezegd?’) heb ik een tijdschrift opgericht, ben ik als een razende gaan schrijven en raakte ik met Koos bevriend. Die mij vervolgens jarenlang langs musea en exposities sleepte. Door die achteloze opmerking van Karel, ben ik een ander mens geworden en heb ik mijn kinderen ook anders opgevoed. En toen moest ik opeens denken aan de chaostheorie.’
‘Het leven is een chaos?’, vroeg Kees.
‘Nee. Je kent toch die metafoor van een vlinder, die in het Amazonegebied met zijn vleugels klappert, waardoor het later ergens anders ter wereld – in Friesland bijvoorbeeld – gaat stormen? Nou, voor mij was Karel dus een Amazonevlinder. En dat heb ik zijn vriendin geschreven. Begrijp je?’
Hij knikte.
‘En na jouw dood wordt jij ook een Amazonevlinder en niet alleen voor mij, een hele zeldzame. Wat je nalaat, bewust of ongemerkt, dat blijft altijd doorgaan. Dat is een soort eeuwig leven, toch? Net als je lichaam, dat na je dood uit elkaar valt, terwijl de atomen doorgaan in een andere hoedanigheid.’
Hij trapte een losgewoelde pol voor zich uit. ‘Gras,’ mompelde hij. Oké, hij was niet overtuigd en misschien wilde ik hem ook wel niet overtuigen.
‘Heb je wel eens slaappillen geprobeerd?’, vroeg ik toen.
Een triller
In het dorp zaten zat een ouder echtpaar aan een picknick bank een ijsje te eten. Het gesprek was inmiddels afgedwaald naar het klimaat, waarover wij diametraal van mening verschilden. Zijn optimisme wekte bij mij cynisme op, waar hij weer kribbig van werd.
‘Wat jij nodig hebt, is een ijsje,’ zei hij. Wij liepen naar het loket naast de ijscovlag, dat meteen werd open geschoven door een ontvankelijke jongedame. Ik nam karamel, Cees ‘gewoon vanille’. We zochten een plek, maar toen ik even terugliep voor twee plastic schepjes, zag ik dat ze zat te lezen. Een dik boek in bibliotheekkaft met een Engelse titel.
‘Je leest Engels!’, riep ik enthousiast. Ze glimlachte verlegen.
‘Moet dat voor je studie,’ vroeg ik, ‘of lees je dat voor je plezier.’
Ze las voor haar plezier. Ik kende de schrijver niet, maar ze vertelde, dat het een spannend boek was.
‘Een politieroman?’
‘Nee, een triller.’
Ik schoot in de lach: ‘Zei je triller!? Ik neem aan dat je weet, hoe je het hoort te zeggen …’
‘Tuurlijk. Mijn vader zegt altijd triller en eigenlijk vind ik …’
‘…eens! Op de één of andere manier klopt het.’
‘Ja,’ zei ze, ‘en ik sta hier voor mijn vader. Ze zijn met vakantie, vandaar …’
Kees tikte me op mijn schouder en trok de ijsschepjes uit mijn handen, waarbij er ééntje op de grond viel. Het meisje schoof me meteen nog één toe met een servet en sloot het raampje. We namen weer plaats en ik genoot met aandacht. Even hadden we geen tekst. Even hadden we geen tekst nodig.
‘Ben jij gelukkig?’, vroeg Kees, toen hij zijn kuipje leeg had.
‘Ja,’ zei ik, ‘ik geloof het wel.’
Ik had niet gevraagd hoe ze heette en de titel van dat boek was ook alweer vergeten, maar welbeschouwd was dat niet echt belangrijk.