Toen ik tijdens de feestdagen Black Magic Woman van Fleetwood Mac weer eens op de radio hoorde, dacht ik met weemoed terug aan de Jouster Drukkerij, ofwel de VJD. Niet alleen omdat ik dat plaatje daar voor het eerst hoorde, maar ook omdat de VJD net als Fleetwood Mac twee levens kent.
De ogen van Francine
Ze zeggen dat je eerste liefde heimelijk altijd op nummer één blijft staan. Maar dat geldt niet voor mij. Ik denk nog zelden aan haar terug en dan nog slechts met weemoed, een zoete herinnering aan een meisje uit vervlogen dagen. Maar toen de Oude Schrijver in de schaduw van mijn tuin haar naam noemde, zag ik weer haar ogen. Grote vochtige ogen met een smeulend verlangen naar brandende liefde.
Tijdens een vraaggesprek voor zijn boek, kwam mijn kroegverleden in Gaasterland ter sprake.
‘Kwam jij ook bij Siep in Balk?’ vroeg de Schrijver. ‘Dan heb je Francine misschien ook gekend.’
Aan de telefoon, toen hij vroeg of hij mocht langskomen, memoreerde hij al onze raakvlakken. En Francine, had ik gedacht, maar ik had toen nog niets gezegd. Nu realiseerde ik me dat ik de naam van de Schrijver zelfs voor het eerst uit de mond van Francine had gehoord, toen ik haar een paar jaar later op een feest was tegengekomen. Lang geleden, toen we allemaal nog jong waren.
Ontbijt in bed
‘Jazeker,’ zei ik, ‘ik heb haar heel goed gekend. Ik heb zelfs ook een relatie met haar gehad. Niet lang, hoor. Eens kijken … van maart tot augustus 1976. Voor jouw tijd. We zijn nog naar Parijs geweest.’
De Oude Schrijver was perplex. Het plotselinge weerzien met een fantoom uit zijn verleden emotioneerde hem ….
‘Volgende vraag,’ zei ik.
‘Nee, nee, nog even,’ zei hij en op de tast baande hij zich een weg door zijn herinneringen. Ze hadden samengewoond, ze hadden een onvergetelijke reis gemaakt. En van het onvermijdelijke afscheid was hij een jaar ziek geweest, zei hij. Zijn woorden waren zacht, bleek en rond zoals ik mij Francine ook herinnerde. Nog even blijven, leek hij te zeggen, tegen haar.
‘Voor mij was dat anders,’ bekende ik, toen hij meer wilde weten, ‘voor mij was het een opluchting.’ Waarom zei ik dat? Omdat het waar was misschien. Ach, wie kent zijn eigen motieven werkelijk? Misschien moet ik haar maar niet meer mijn eerste liefde noemen, dacht ik. Maar dat zou ook niet eerlijk zijn naar haar, nou ja, haar nagedachtenis. Ik was in die dagen een verloren jongen en zij had me verwarmd, totdat ze me uiteindelijk had verschroeid. Ik deinsde terug en zij maakte het gelukkig uit. Maar terwijl de Oude Schrijver over haar vertelde, riep hij ook mijn herinneringen weer tot leven.
Die zaterdag voordat we naar Parijs vertrokken bijvoorbeeld. We zaten op een feest verstoken van onderdak. Toen zei een sneue PA-studente dat we wel met haar mee konden, want het gereformeerde gezin waar ze bij in woonde zat in Noorwegen. Wij mochten zelfs in de echtelijke sponde slapen. De afmetingen van dit bed bood fysieke mogelijkheden, die we nog niet eerder hadden verkend.
‘Ik weet niet of dit wel de bedoeling is,’ zei ik nog.
‘Natuurlijk wel,’ fluisterde Francine in mijn oor.
En ze had gelijk. De volgende ochtend om 9 uur werden we gewekt met Sometimes I don’t know how to feel van Todd Rundgren. Goddelijk en keihard! Een kwartier later kwam de studente binnen met een dienblad. Mijn allereerste ontbijt op bed. Het haastig opgetrokken laken waarmee wij onze naaktheid bedekten, de knopen in mijn lange haar, de ogen van Francine, jazeker, zelfs onze liefde die zij had gefaciliteerd, waren ook een beetje van haar. Wij maakten als het ware goed wat zij moest ontberen, als gevolg van haar fysieke achterstand, haar brave truien en de kerk van haar vader.
Een oude klasgenoot
‘… nee, ik heb het contact ook niet aangehouden,’ zei ik desgevraagd, ‘dat kon niet. Niet tegenover mijn vrouw. Er bleef altijd een erotische lading hangen. In haar stem en vooral in haar ogen …’
Voor mij was ze voltooid verleden tijd, maar ik zag dat ze nog steeds een kamer in het hart van die Oude Schrijver bewoonde. Ook al leefde ze niet meer. Misschien juist wel daarom.
‘Laten we een eindje gaan lopen,’ stelde ik voor, ‘dan vertel ik je nog een verhaal. En als we terug zijn, gaan we weer door met dat boek van jou. Goed?’
Onderweg vertelde ik over een HTS-reünie van 5 jaar geleden. Daar ontmoette ik Maarten, een aardige jongen, inmiddels grijs. Ooit waren wij samen naar een concert van Procol Harum geweest, omdat ik een kaart over had en hij vervoer kon regelen. Pas aan het eind van de avond raakten wij in gesprek. En toen vroeg hij onverhoeds: ‘Zeg, zie je Francine nog wel eens?’
Hoezo?, vroeg ik. Daar had ik toch iets mee gehad?, memoreerde hij. En toen wist ik het weer. Francine had een afspraak gemaakt bij Rinke’s Koffiebar in Sneek, heel vroeg op de avond. Toen ze had uitgelegd waarom ze het uitmaakte kwam Maarten binnen. Bij de deur wisselden ze een paar woorden. Hij kwam toen tegenover me zitten aan een bielzen tafel, en zo was hij dus de eerste de beste aan wie ik mijn verhaal kwijt kon. Op de reünie vroeg ik aan Maarten of hij misschien ook … O, nee, dat was er nooit van gekomen. Maar dat had hij wel heel erg graag gewild. In dat vluchtige contact bij de deur had hij meteen gevoeld, dat hij niet kansloos was – haar ogen, dacht ik onwillekeurig – maar het was hem nooit gelukt haar te vinden. Toen ik verbaasd reageerde, memoreerde hij zelfs, dat hij mij destijds zelfs toestemming had gevraagd om het te proberen. En ik had hem succes gewenst. Dat had hij erg grootmoedig van mij gevonden.
Ik moest lachen, want ik wist toen al dat ze loog. Ze had al een ander. En terecht. Aan mij had ze niets meer. Maar toen er een stilte viel, lag voor ons nog steeds die vraag: of ik haar nog wel eens zag.
‘Nee,’ zei ik toen, ‘dat kan niet meer. Francine is dood. Al een hele tijd.’
Hij reageerde veel te geschokt voor iemand, die haar eigenlijk nooit had gekend.
‘Maar hoe …’
‘Waarschijnlijk vermoord,’ zei ik toen. ‘Het is zelfs op tv geweest.’
Ik legde een hand op zijn schouder en vroeg of hij nog een biertje wilde, maar juist op dat moment moest hij weg. Hij reed met iemand mee. Ontredderd trok hij zijn jas aan.
‘We maken een afspraak,’ zeiden we bij de deur. Dat hebben we ook geprobeerd, maar het is nooit iets geworden.
De Oude Schrijver had mijn verhaal over Maarten aangehoord en zijn tsja. Het bood hem geen troost. Hij werd teveel door zijn eigen herinneringen en wellicht ook door zielepijn in beslag genomen. Pas nu ik dit opschrijf, vraag ik me af, of ik hem met dat verhaal eigenlijk wel had willen troosten. Misschien had ik mij wel geschaamd voor mijn gebrek aan verdriet. Ik durf het werkelijk niet te zeggen.
Toch blijft Francine mijn eerste liefde.