Al de hele week droeg ik, ook naar mijn werk, de jas van Koos, die hij bij zijn laatste reis aan de kapstok had laten hangen. Met die jas en mijn mooiste overhemd aan zat ruim op tijd klaar, maar door een samenloop van omstandigheden en een litanie van noodzakelijke vrouwengedoetjes, vertrokken wij toch iets aan de late kant.
De Oude Jouster Drukkerij
De Oude Drukkerij in de Midstraat
Toen ik tijdens de feestdagen Black Magic Woman van Fleetwood Mac weer eens op de radio hoorde, dacht ik met weemoed terug aan de Jouster Drukkerij, ofwel de VJD. Niet alleen omdat ik dat plaatje daar voor het eerst hoorde, maar ook omdat de VJD net als Fleetwood Mac twee levens kent. Het huidige State-of-the-art bedrijf aan de Vegelinsweg doet in niets denken aan de naoorlogse drukkerij in de Midstraat, tegenover Tijmstra Expert.
In 1970 werd ik 15 jaar, dus ging ik op zoek naar een vakantiebaantje om mijn rijksdaalder zakgeld aan te vullen. Na bemiddeling van magazijnmeester Kok – een buurman met wie ik weleens schaakte – verscheen er een lange dunne man aan de deur, die zei dat ik in de kerstvakantie wel mocht komen.
De eerste dagen bekeek ik gefascineerd de oude drukpersen, de vouw- en perforeermachines en wat er niet meer voor antiek stond. In die tijd werden machines nog door een vliegwiel aangedreven en waren ze open, zodat je het papier en doorheen zag schieten. Eén machientje, waarmee van plasticdraad spiralen werden gemaakt voor in de kalenders, was zelfs nog uitgerust met een stoomketel.
In een tijd dat de grafische sector massaal op Offset overschakelde, vertrouwde de Jouster Drukkerij nog op de aloude boekdrukkunst, die volgens mijn geschiedenisboek in 1423 door Laurens Janszoon Coster was uitgevonden. Bedrijfskundig was het watertrappelen: niet investeren, weinig kosten maken en de neus boven water houden.
Wat op mij nog meer indruk maakte dan het machinepark, was het personeel van de boekbinderij, waar ik tewerk werd gesteld. De lage lonen en dito verwachtingen trokken een divers en kleurrijk publiek aan. Enerzijds de kansarmen op de arbeidsmarkt en anderzijds wat destijds op de Kijkbuis nog als langharig werkschuw tuig werd bestempeld. Op het Atheneum werkte ik met ernst en vlijt aan wat ik later wilde worden, ook al wist ik nog niet wat dat was, maar op de Drukkerij leerde ik, dat je niet per sé later iets hoefde te worden en dat je ook gewoon voor de lol kon leven. Dat was een openbaring! Bovendien leerde ik (minder van belang, maar minstens zo interessant) dat het mogelijk was op de achterbank van een auto de vrije liefde te bedrijven, of onder invloed van illegale rookwaren op de dansvloer van een disco in slaap te vallen. Ook de werkdag moest bij voorkeur zo prettig mogelijk worden doorstaan en geen minuut later dan klokslag vijf uur eindigen. Ik bezig nog weleens de Cruijffiaanse uitspraak van Sietze Lebbing: ‘Moast hjr net langer wêze ast hjir bist.’ (Je moet hier niet langer zijn, dan je hier bent).
Kortom, in mijn schoolvakanties bezocht ik voortaan de Jouster Drukkerij, mijn School van het Leven. Van rode oortjes had ik al snel geen last meer, al was het maar omdat ik, tot ongenoegen van mijn vader, niet meer naar de kapper ging. Langharig tuig, dat leek me wel wat.
Arbeidsvitaminen
Ter illustratie een sfeerimpressie van een zware maandagochtend. Berend Tiezema wenkte de oude Piet Wierda, wiens bewustzijn immer op een waakvlam brandde. Er ging een gerucht – maar het kan ook een broodje aap zijn geweest – dat hij door vererving aandelen van het bedrijf bezat en daarom wel eens een klusje deed voor de Drukkerij, liefst met de bakfiets, want die kon niet omvallen.
‘Goed luisteren,’ zei Berend luid en duidelijk. ‘Als je dat pakje hebt weggebracht, ga je naar slagerij Postma in de Torenstraat – weet je die? – daar haal je twee ons verse tartaar. Vers, dus niet wat al klaarligt, maar wat ze draaien waar je bij staat. En dan naar Wedzinga Boonstra voor witte bolletjes. Doe maar zes. Ja?’ Hij kreeg een tientje mee voor de schade en ging op expeditie. Nu fietste Wierda niet snel, maar toch had hij met gemak binnen een uur terug kunnen zijn. We hadden de koffie al op, toen hij zich eindelijk meldde. Hij werd onthaald als Sinterklaas en liet de zakjes en het wisselgeld op tafel achter.
‘Waar ben je geweest, man?’, vroeg Berend, ‘het is al tien uur.’
‘Tien uur?’, zei Hessel de Graaf. Hij zette onmiddellijk de radio aan en richtte de antenne. Zijn transistorradio was lange tijd een bron van conflicten tussen de jongens van de Boekbinderij en Kracht, de chef van de naburige spiraalafdeling, die beatmuziek slecht verdroeg. Toen een handgemeen dreigde, velde de directie een Salomonsoordeel: pas om 10 uur mocht de radio aan voor Arbeidsvitaminen, het roemruchte verzoekplatenprogramma voor het bedrijfsleven. Dus stipt om 10 uur moest en zou de radio aan, ook al begon Arbeidsvitaminen strikt genomen pas om kwart over. Na het nieuws kwam eerst Kleutertje Luister, een programma voor de allerkleinsten.
‘He, Wierda!’, riep Berend. De oude man slofte weer terug.
‘Wat is dit?!’ Demonstratief hield hij een krentenbol omhoog.
‘Ja, kijk,’ verklaarde hij in zijn onschuld, ‘de witte broodjes waren op, maar deze konden ook wel, zeiden ze. Het was voor hetzelfde geld.’
‘…. best, best,’ zuchtte Berend, ‘het is wel goed. Bedankt, Wierda!’ Mismoedig keek hij naar de tartaar en de krentenbol. Op de radio werd een lied aangeheven door een kleuterklas:
‘In een groen groen groen knolle-knolleland …’
De jongens van de boekbinderij zongen uit volle borst mee.
Als een echo volgde de stem van Hessel: ‘…. Krentebollenland!...’
Hij bukte net op tijd om een overvliegende krentenbol te ontwijken, waardoor die voor de voeten van de Ten Veen viel. De directeur keek gramstorig om, maar besloot er verder geen aandacht aan te besteden. Ook zijn antenne stond niet op de FM afgesteld.