Kroniek van een vriendschap # 3

Ik heb mijn vriend Koos van der Sloot in loop der jaren goed leren kennen, maar ik durf niet te beweren dat ik hem ooit helemaal heb begrepen. Neem nu eens die gulzigheid voor kunst en literatuur. Waar komt die vandaan? Wij zijn beide opgegroeid in een arbeidersgezin. Cultuur beperkte zich tot sketches op bruiloften. Ik werd op het VWO volgepompt met kunst, klassieke muziek en literatuur. Mijn studieadvies luidde zelfs Kunstacademie. Maar Koos volgde een andere route, waar alleen nuttige zaken werden onderwezen. Ook viel mij bij het nalopen van zijn loopbaan op, dat Koos zich voortdurend op plaatsen bevond waar hij niet wilde zijn, en vervolgens tegen de stroom in bleef zwemmen. Wat dat betreft was hij onvermoeibaar. Maar waarom? Go with the flow is mijn parool.

EEN MENEER MET EEN HOED

We wandelden samen eens door Joure. Op de Iepensteinlaan wees hij een witte bungalow aan en zei:
‘Daar heb ik nog getimmerd. Met vijftien was ik al van school.’
Hij had toen geld om handen, maar in de winter was het wel nat en verdomde koud. Op een dag, zo vertelde hij, stopte er een grote auto aan de stoeprand. Daar stapte een dure meneer uit met een hoed op en een nette das om, en die kwam zijn baas vertellen wat hij goed en wat hij fout deed. Koos vroeg later: ‘Wie was die vent?’ Dat was meneer de architect. Toen wilde Koos weten hoe hij architect kon worden. Zijn baas moest lachen: ‘Dan moet je nog een hele poos doorleren,’ zei hij.
Toch ging hij het volgende jaar naar de MTS in Sneek om Bouwkunde te doen. Dat jaartje timmeren maakte van hem opeens een gemotiveerde student, die vooraan zat en vier jaar later zijn papiertje kon halen. Ik zag het niet zitten om naar de kunstacademie te gaan. Kunst was iets voor de vrije tijd, vond ik. Ik wilde zo snel mogelijk op eigen benen staan en ging naar de HTS. Toen ik hoorde dat er veel vraag naar bouwkundigen was, koos ik Bouwkunde. En zo kwam het dat Koos en ik, toen wij in 1979 vrienden werden, beide tekenaar op een architectenbureau waren.
Ik stond op eigen benen, woonde met mijn grote liefde onder één dak en had een zee van vrije tijd. Gunnar Daan zei wel eens: ‘Waarom ga je niet naar de Academie?’, maar ik zei dan: ‘Waarom zou ik? Jij maakt toch al ontwerpen.’ Ik dacht nooit na over de toekomst. Die kwam vanzelf wel. Maar Koos had ambities. Hij wilde vooruit. Naast zijn werk had hij een overbruggingscursus gedaan om op HTS-niveau te komen, en daarna ging hij naast zijn werk naar de Academie van Bouwkunst. Maar met kleurpotloden je gevoelsleven vormgeven en daar nog een lulverhaal bij verzinnen ook, dat was niets voor Koos. Sodemieter op, zei hij, ik kap ermee en dat deed hij. Op dat moment zaten we weer op één lijn. Overdag naar de baas en daarnaast genoten we vooral van het leven. Met veel liefde, plezier en af en toe een Vogelaar. In die volgorde.

VOORUIT

Tien jaar later had ik de dagelijkse leiding over een middelgroot architectenbureau. Maar Koos was in Drachten vastgelopen. Hij was nog steeds tekenaar bij Auke de Vries, met wie hij het persoonlijk goed kon vinden, maar die hem weinig ruimte gaf om zich te ontwikkelen. Op een dag vertelde hij, dat hij bij de gemeente in Joure ging werken. Ik moet eerlijk bekennen, ik zag niet meteen de vooruitgang, maar al snel kwam hij op de afdeling stedenbouw terecht waar hij ontwerpen mocht maken. Het enige gebouw dat hij ooit heeft ontworpen is een abri in Oudehaske. Maar uitbreidingsplannen ontwierp hij bij de vleet. De gemeente vroeg hem om te verhuizen. Ik zag dat wel zitten, want ik woonde inmiddels weer in Joure, maar Koos verhuisde naar Leeuwarden. Zeer karakteristiek, en hij had natuurlijk gelijk. Toen hij eenmaal doorstroomde naar de functie Hoofd Stedenbouwkundige dienst, moest hij toch echt zijn papieren halen. Zo ging hij naast zijn werk weer studeren en slaagde deze keer ook. Zo had die timmermansleerling na dertig jaar precies bereikt, wat hij zich in die natte bungalow had voorgenomen. Hij was een grote meneer waarnaar geluisterd werd.
Voor de muze had hij weinig tijd. In kalmere dagen had hij nog MO Nederlands gedaan, waarna hij me met zinsontleding in de derde macht om de oren sloeg. Zijn gedichten kregen opeens een vaste vorm en gingen zelfs rijmen, maar gaandeweg waren ze opgedroogd. Ik denk ook dat Koos zijn creatieve ei wel in zijn werk kwijt kon.
Als je zijn laatste uitbreiding in Joure bezoekt - De Wylde Hoarne - zie je op de daken van sommige huizen grote betonnen eieren staan en stalen timpanen met een rond gat erin. Klokken noemde hij die. Dat was een initiatief van meneer van der Sloot en een voorbode voor zijn laatste carrièresprong, die hij toen onmogelijk kon voorzien.

KUNST MET VLEUGELS

Ik was inmiddels technische directeur bij Gunnar Daan. Een paar maal kwam ik Koos via mijn werk bijna tegen. De eerste keer nodigde hij ons uit voor de locatie Ter Huivra in Joure, maar de condities waren zo slecht, dat ik hem vriendelijk een afzegging stuurde. Dat vond Koos niet leuk. In 2004 kregen we via hem een uitnodiging voor de locatie Sevenwolden in Joure. Op de dag van het eerste overleg over deze opdracht, werd de afspraak afgezegd. De stedenbouwkundige had een beroerte gehad. Het project is uiteindelijk helemaal bij ons weggehaald, maar dat is weer een heel ander verhaal, dat zijdelings met Museum de Belvedère te maken had. Koos was toen al afgekeurd. Hij was de vijftig gepasseerd, zijn werk zat erop, en daar legde hij zich bij neer. ‘Ik vermaak me wel’, zei hij vaak. Lezen lukte niet meer, waardoor hij mijn laatste roman maar voor een deel heeft gelezen. Nou en? Koos dacht vooral aan wat hij nog wel kon.
Op een avond na het eten, toen de vaat in de keuken stond, zei hij: ‘Ik moet je iets laten zien.’ We liepen naar boven en daar hingen een aantal kastjes met eieren en eierdoosjes. Ik was zowaar geëmotioneerd. Hij had iets fantastisch gemaakt! De Wachters, dat was liefde op het eerste gezicht. ‘Als je die ooit verkoopt, is ‘ie van mij,’ zei ik. Tot mijn verbazing kwam hij daar bij mijn volgende bezoek op terug. Bij een galerie had hij geïnformeerd naar tarieven voor ‘3-dimensionaal werk van een onbekende kunstenaar’. Toen hij het bedrag noemde schrok ik wel. Ik dacht: Mijn vriend heeft iets moois gemaakt. Maar Koos dacht: Iemand wil het kopen, dus ik ben een kunstenaar. Hij had gelijk en Tom Mercuur was het met hem eens. Een half jaar later stond hij in de krant en exposeerde hij in het Natuurmuseum. ‘Ik had De Wachters wel 10 keer kunnen verkopen,’ zei hij trots, toen hij dit meesterwerk langsbracht.
Het hangt in de hal tegenover de kapstok. Ik kijk er iedere dag naar en het blijft ontroeren. Tot in de eeuwigheid. Ad infinitum.

 

Wordt vervolgd

Bekijk ook...

Rue Michel Bizot 48 Parijs 7e verdieping

De ogen van Francine

Ze zeggen dat je eerste liefde heimelijk altijd op nummer één blijft staan. Maar dat geldt niet voor mij. Ik denk nog zelden aan haar terug en dan nog slechts met weemoed. Maar toen de Oude Schrijver haar naam noemde, zag ik weer haar ogen, smeulend verlangen naar brandende liefde.

Grytsje Postma-Zonderland

De kont van Beppe (1963)

Toen ik om half vijf wakker werd voor mijn oudemannenplas, zat die droom nog in mijn kop, een beeld uit mijn jeugd, de kont van mijn Beppe. Er was geen verhaal, zoals dat zo vaak met dromen gaat. Ik kon me niet herinneren, dat ik hier ooit eerder over had gedroomd, maar het beeld bood mij troost.

Wat ik voor mijn verjaardag kreeg

Toen we de kinderen en kleinkinderen hadden uitgezwaaid, las ik een Whatsapp felicitatie van een verre vriend, die eindigde met de klassieke vraag: … en wat heb je voor je verjaardag gekregen? Ik liep naar het dressoir en maakte voor hem een foto.